De bijtelling voor de fiets van de zaak lijkt wel wat op de bijtelling voor de auto van de zaak maar schijn bedriegt. Drie belangrijke verschillen.
De bijtelling voor de fiets van de zaak staat pas relatief kort in de wet: sinds 1 januari 2020. Dit betekent dat het privégebruik van de fiets van de zaak tot en met 1999 werd belast volgens de hoofdregel, oftewel op basis van de werkelijke waarde van het privégebruik.
Deze bijtelling lijkt op het eerste gezicht wel wat op de bijtelling voor het privégebruik van de auto van de zaak van artikel 13bis van de Wet LB, maar let op: schijn bedriegt. De volgende drie verschillen springen het meest in het oog:
Verschil 1. De terbeschikkingstelling
Bij de auto is het aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de auto ter beschikking is gesteld aan de werknemer. Kan de inspecteur dat niet? Dan is er geen bijtelling. De regeling rondom de fiets van de zaak is qua bewijslast iets eenvoudiger voor de inspecteur. Ook bij de fiets is de bijtelling alleen van toepassing als de fiets ook voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld, maar bij de fiets is expliciet een zin toegevoegd over deze terbeschikkingstelling.
Woon-werkverkeer
Als de fiets ter beschikking is gesteld voor het woon-werkverkeer (dat zakelijk is), wordt de fiets ook geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld.
Geen woon-werkverkeer
Is de fiets niet ter beschikking gesteld voor het woon-werkverkeer, dan is de bewijslast anders. In dat geval is het namelijk aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de fiets ter beschikking is gesteld. Kan de inspecteur dat niet, dan is er dus geen bijtelling. Qua bewijslast spelen de woon-werkkilometers dus een cruciale rol. Woont de werknemer naast de zaak of maakt de werknemer geen woon-werkkilometers? Dan is het dus verstandig om je eerst af te vragen of de bijtelling hier wel van toepassing is.
Verschil 2. Het maximum
Een ander verschil tussen de bijtelling voor de fiets en de bijtelling voor de auto, is het ontbreken van de woorden ‘ten minste’. De bijtelling voor de auto is namelijk ‘ten minste’ 22% of 35%, terwijl de bijtelling voor de fiets eenvoudigweg op 7% is gesteld.
Bij excessief privégebruik van de auto van de zaak, zou de inspecteur op grond hiervan de bijtelling op een hoger percentage vast kunnen stellen dan de in de wet genoemde 22% of 35%. Bij excessief privégebruik van een fiets van de zaak kan de inspecteur de bijtelling niet hoger stellen dan de genoemde 7%.
De werknemer mag de fiets van de zaak dan ook fiscaal gezien onbeperkt privé gebruiken. Dus ook voor een fietstochtje, de boodschappen of het wegbrengen van de kinderen.
Verschil 3. Geen tegenbewijs
De bijtelling voor de auto van de zaak kun je voorkomen door te bewijzen dat je in dat jaar niet meer dan 500 kilometer privé hebt gereden. Bij een fiets van de zaak is een dergelijk tegenbewijs niet mogelijk. Heb je de beschikking over een fiets van de zaak, dan krijg je dus een bijtelling of je nu privé hebt gefietst of niet.
Als een werknemer de fiets van de zaak niet privé gebruikt, zou het onder omstandigheden wellicht voordeliger kunnen zijn om de fiets te vergoeden of te verstrekken en hem of haar vervolgens een reiskostenvergoeding te geven.
Bron: Salaris van morgen