Brief naar ondernemers over betalingsregeling bijzonder uitstel

 

De Belastingdienst geeft nadere informatie over een brief die onlangs is verstuurd aan ondernemers met bijzonder uitstel van betaling vanwege de coronacrisis.

 

Volgens de Belastingdienst is deze brief verstuurd als de ondernemer volgens de administratie niet meer voldoet aan de voorwaarden voor de betalingsregeling bijzonder uitstel. In de brief staat wat men kan doen om daarvan toch gebruik te kunnen blijven maken.

De ondernemer kan alleen gebruik blijven maken van de betalingsregeling als men:

  • vanaf 1 oktober 2022 voldoet aan de nieuwe betalingsverplichtingen;
  • vanaf 1 oktober 2022 de termijnen van de betalingsregeling op tijd betaalt.

De brief is gestuurd als de ondernemer volgens de gegevens van de Belastingdienst achterloopt met de nieuwe betalingsverplichtingen, of de termijnen van de betalingsregeling, of allebei.

De Belastingdienst beschrijft een aantal mogelijke opties voor acties van de ondernemer.

Fiscus stuurt pittige aanmaningsbrieven over coronaschuld

Bedrijven die zijn begonnen met het terugbetalen van hun corona-belastingschuld, hebben een stevige aanmaningsbrief ontvangen van de Belastingdienst. De strekking: achterstanden moeten 1 maart zijn ingelopen, anders zou de betalingsregeling worden ingetrokken, zo meldt het FD. De fiscus spreekt van een technisch probleem.

In de coronaperiode kregen ondernemers voor in totaal 19 miljard euro aan uitstel van belasting. Sinds oktober moet die shld maandelijks worden afgelost gedurende vijf jaar. Maar op 17 februari viel bij veel ondernemers een brief op de mat waarin de Belastingdienst aangeeft dat ze achterlopen met betalen. Wie de achterstand niet voor 1 maart zou inlopen, moest het hele bedrag ineens gaan terugbetalen, was de dreigende boodschap. De precieze achterstand werd niet vermeld; dat zou volgens de Belastingdienst aan een ICT-probleem liggen.

Kabinet: tienduizenden bedrijven met betaalachterstand coronaschuld

Zo’n 73 duizend ondernemers hebben nog niets afgelost op hun coronabelastingschuld sinds 1 oktober 2022. Dertigduizend ondernemers hebben een gedeeltelijke betaalachterstand. Het kabinet roept ondernemers op tot actie op.

De Belastingdienst informeert de ondernemers met een betalingsachterstand de komende tijd proactief en licht hen voor over de mogelijkheden die zij hebben om de achterstand in te lopen of uitstel aan te vragen. Zo worden ondernemers nogmaals gewezen op de mogelijkheden voor extra uitstel en worden zij gewezen op de mogelijkheden om in contact te komen met hulpverleningsinstanties (zoals gemeenten en Kamer van Koophandel) als zij ondersteuning nodig hebben.

Bron: Belastingdienst

Hoe moet je omgaan met het loon van de ab-houder in 2023?

Een aanmerkelijkbelanghouder (ab-houder) kan op verschillende manieren geld uit de onderneming halen. Zo kan hij loon genieten en daarover loonbelasting betalen, dividend uitkeren tegen het ab-tarief of geld lenen van zijn vennootschap. De gebruikelijkloonregeling moet voorkomen dat ab-houders zo goedkoop mogelijk geld uit hun onderneming halen. De regeling is met ingang van 2023 aangepast, dus hoe moet je nú met het loon van de ab-houder omgaan?

De gebruikelijkloonregeling is opgenomen in artikel 12a van de Wet Loonbelasting 1964 (Wet LB) en sinds dit jaar aangepast. Naast de verhoging van de salarisnorm van € 48.000 naar € 51.000 is ook de doelmatigheidsmarge van 25% afgeschaft. Daarom is het goed om nog eens in te zoomen op deze regeling. Artikel 12a Wet LB bepaalt dat de gebruikelijkloonregeling van toepassing is voor personen die werken voor een vennootschap of coöperatie en daarin, eventueel samen met een fiscale partner, een aanmerkelijk belang hebben. Deze gebruikelijkloonregeling bepaalt hoe hoog het loon van de ab-houder en de eventueel meewerkende fiscale partner minimaal moet zijn. Wie een ab-houder of fiscale partner is, wordt geregeld in artikel 4.6 resp. 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 5a AWR. In de praktijk komt de ab-houder die ten minste 5% van de aandelen in de vennootschap heeft, het meest voor.

De hoofdregel

De ab-houder moet een loon krijgen dat gebruikelijk is voor het niveau en de duur van zijn werk. De hoofdregel van artikel 12a, lid 1 Wet LB bepaalt sinds 2023 dat het gebruikelijk loon het hoogste bedrag is van de volgende bedragen:
100% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking (dit was t/m 2022 75%);
het loon van de meestverdienende werknemer van de vennootschap of de daarmee verbonden vennootschap;
€ 51.000.
Als deze hoofdregel wordt toegepast, ligt de bewijslast dat het gebruikelijk loon hoger moet zijn bij de belastinginspecteur. De inspecteur moet dan aantonen wat volgens hem de meest vergelijkbare dienstbetrekking is en wat het loon is wat bij deze dienstbetrekking hoort. De inspecteur moet ten minste de criteria aandragen op basis waarvan hij/zij heeft vastgesteld dat de door hem/haar aangedragen dienstbetrekking de meest vergelijkbare dienstbetrekking is.

Hoe bepaal je het loon uit de meeste vergelijkbare dienstbetrekking?

Voor de berekening van het loon maak je een vergelijking met de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Je kunt dus een vergelijking maken met het loon van werknemers die niet precies hetzelfde werk doen, maar waarbij het werk wel het meeste vergelijkbaar is met wat de ab-houder doet. Vervolgens stel je vast wat de hoogte van het loon in deze functie moet zijn. In de praktijk is dit soms een lastige opgaaf. Hoe weet je wat de meest vergelijkbare functie is, en vervolgens: wat het loon is wat bij deze functie hoort? Met name het beantwoorden van die laatste vraag kan lastig zijn. Bij het vaststellen kun je gebruikmaken van salarisvergelijkingssites, branchegegevens, cao-lonen, personeelsadvertenties, etc.

Wanneer is er sprake van een verbonden vennootschap?

De ab-houder moet volgens de hoofdregel ook tenminste het loon genieten dat de meestverdienende werknemer in de vennootschap of een met de vennootschap verbonden vennootschap krijgt. Een met de vennootschap verbonden vennootschap is een vennootschap:
waarin de vennootschap voor ten minste 1/3e-gedeelte belang heeft;
die voor tenminste 1/3e-gedeelte belang heeft in de vennootschap;
waarin een derde partij voor ten minste 1/3e-gedeelte belang heeft, terwijl deze derde partij ook voor minimaal 1/3e-gedeelte belang heeft in de vennootschap.
Welk loon is uitgangspunt voor de gebruikelijkloonregeling?
Het gebruikelijk loon is het loon voor de loonbelasting/premie volksverzekering (kolom 14 van de loonstaat), vermeerderd met individualiseerbaar eindheffingsloon. Dit loon is dus inclusief de bijtelling van de ter beschikking gestelde auto, ander loon in natura, vergoedingen en verstrekkingen in de werkkostenregeling die individualiseerbaar zijn (zoals studiekosten, reis- en thuiswerkvergoeding) etc. en na toepassing van de wettelijke vrijstellingen, zoals de vrijstelling van pensioenpremie. Deelname aan een pensioenregeling kan dus gevolgen hebben voor de toepassing van de gebruikelijkloonregeling.

Voorbeeld

Voor een AB-houder in de dienstverlenende sector is het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking € 55.000, de meestverdienende werknemer heeft een loon van € 60.000 en de salarisnorm bedraagt € 51.000. Als je de hoofdregel toepast en de bewijslast bij de inspecteur laat, bedraagt het gebruikelijk loon – het hoogste loon van deze 3 bedragen – namelijk € 60.000.

Afwijking van de hoofdregel

Maar wat nu als je een lager gebruikelijk loon wilt dan op basis van de hoofdregel is vastgesteld? Dat kan, maar dan verschuift de bewijslast van de inspecteur naar de inhoudingsplichtige. Je mag namelijk in de volgende gevallen van de hoofdregel afwijken:
Je maakt zelf aannemelijk dat het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is dan € 51.000. Je stelt dan het loon op 100% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking.
Je maakt zelf aannemelijk dat het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is dan het loon van de meestverdienende werknemer van de vennootschap of verbonden vennootschap. Je stelt het loon dan ook op 100% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking.

Voorbeeld

Het loon van de meestverdienende werknemer is € 50.000. Het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking is € 40.000. Dat loon is dus lager dan het loon van de meestverdienende werknemer van € 50.000 en lager dan de salarisnorm van € 51.000. Pas je de hoofdregel toe, dan moet het gebruikelijk loon ten minste € 51.000 bedragen. Maakt de inhoudingsplichtige zelf aannemelijk dat het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking € 40.000 bedraagt? Dan mag hij het gebruikelijk loon vaststellen op € 40.000.

Deeltijdsituaties

Werkt de ab-houder in deeltijd? Dan mag je het gebruikelijk loon niet zomaar op een lager bedrag vaststellen dan € 51.000. Ook in dit geval moet je zelf aannemelijk maken dat een evenredig deel van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking of het loon van de meestverdienende werknemer lager is dan € 51.000. Als je dat aannemelijk kunt maken, ga je uit van het evenredige bedrag van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking of van het loon van de meestverdienende werknemer. Je kunt dit aannemelijk maken met de arbeidsovereenkomst, een aandeelhoudersbesluit en loonstroken.

Voorbeeld

Een ab-houder werkt 3 dagen per week. Het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking voor een voltijdsfunctie is € 65.000. Kun je aannemelijk maken dat dit het loon uit de meest vergelijkbare functie is, dan mag je het gebruikelijk loon vaststellen op 3/5e van € 65.000 (€ 39.000).

Consequenties te laag loon

Als de ab-houder een lager loon geniet dan het gebruikelijk loon, is het verschil fictief loon. Dit is niet uitbetaald loon, waar wel loonheffingen over afgedragen moeten worden. Het fictief loon moet uiterlijk in het laatste loontijdvak van het betreffende kalenderjaar in de loonaangifte worden opgenomen of op het moment waarop de dienstbetrekking eerder eindigt. Betaalt de ab-houder geen salaris aan zichzelf uit en is het gebruikelijk loon lager dan € 5.000? Dan hoeft er geen fictief loon in aanmerking genomen te worden.

Hoe nu om te gaan met het gebruikelijk loon in 2023?

Door de doelmatigheidsmarge van 25% af te schaffen, waardoor de ab-houder 100% in plaats van 75% van het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking moet genieten en de verhoging van het minimale gebruikelijk loon, zal het loon van de ab-houder in 2023 opnieuw onder de loep genomen moeten worden. Uiteraard zal het loon van ab-houders die in 2022 op het minimumbedrag van € 48.000 zaten moeten worden opgehoogd naar € 51.000, tenzij je zelf aannemelijk maakt dat het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is dan € 51.000.
Maar moeten we nog iets doen met de afschaffing van de doelmatigheidsmarge? Dat hangt ervan af, of in 2022 bij het vaststellen van het loon rekening was gehouden met deze marge. Is dat het geval, dan zal het loon verhoogd moeten worden met 25%. Hetzelfde geldt in de situatie waarin er in het verleden een afspraak over de hoogte van het gebruikelijk loon met de Belastingdienst is gemaakt. Is dat het geval en is daar rekening gehouden met de doelmatigheidsmarge, dan zal ook hier het loon verhoogd moeten worden. Wij verwachten dat met name de lonen van de ab-houders die rond het minimum liggen in 2023 onder de aandacht zullen komen.

Voorbeeld

Stel dat de ab-houder in 2022 een loon genoot van € 48.000 per jaar, waarbij rekening is gehouden met de doelmatigheidsmarge van 25%. Als de inspecteur het niet eens is met de hoogte van dit loon, dan moet hij aantonen dat het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking hoger is dan 100/75 X € 48.000 = € 64.000. Stel dat de ab-houder het loon in 2023 verhoogt naar € 51.000 en de inspecteur het niet eens is met de hoogte hiervan, dan moet hij slechts aantonen dat het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking hoger is dan € 51.000. Dit aanzienlijk lagere loon maakt het voor de inspecteur tijdens een looncontrole makkelijker om op het standpunt te gaan staan dat het loon op een te laag niveau is vastgesteld. Kortom, 2023 is een goed moment om weer eens naar het loon van de ab-houder te kijken!

Aanvragen subsidie voor energiebesparing woningeigenaren geopend

 

Vanaf 24 januari 2023 kunnen woningeigenaren, onder verruimde voorwaarden, weer subsidie aanvragen voor het verduurzamen van hun woning met de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE).

 

  • Woningeigenaren die één isolatiemaatregel nemen of hebben genomen, komen nu ook in aanmerking voor subsidie. Tot vorig jaar was het minimum twee maatregelen.
  • Woningeigenaren kunnen nu ook subsidie aanvragen voor een nieuwe elektrische kookvoorziening. Een van de voorwaarden hierbij is dat de woning aardgasvrij is en de aardgasmeter definitief is verwijderd op of na 2 april 2022. Ook moet de woning zijn aangesloten op een warmtenet.
  • De termijn om de subsidieaanvraag in te dienen na het nemen van de eerste maatregel, is verruimd naar 24 maanden.

Meer budget, groei aanvragen

Voor de ISDE wordt ieder jaar een nieuw budget beschikbaar gesteld. In 2022 was het budget € 228 miljoen. Door de vele aanvragen is dit tussentijds verhoogd naar € 325 miljoen. Voor 2023 is er in totaal € 350 miljoen beschikbaar voor woningeigenaren en zakelijke gebruikers. De regeling loopt tot 2030.

Aanvragen

Woningeigenaren kunnen subsidie aanvragen voor isolatiemaatregelen, aansluiting op een warmtenet, elektrische kookvoorziening, (hybride) warmtepomp en zonneboiler.
ISDE voor woningeigenaren 

De ISDE kan ook worden aangevraagd door bijvoorbeeld bedrijven, woningcorporaties en particuliere verhuurders. Het is mogelijk subsidie te krijgen voor een warmtepomp, zonneboiler, zonnepanelen en kleinschalige windturbine.
ISDE voor zakelijke gebruikers

Bron: RVO, 27 januari 2023

Horeca is volgende doelwit Arbeidsinspectie bij afdwingen risico-inventarisatie

 

Bijna de helft van de Nederlandse bedrijven heeft de wettelijk verplichte inventarisatie van veiligheidsrisico’s niet op orde. De Arbeidsinspectie richt haar pijlen daarom nu op kleine bedrijven in een poging dit percentage op te krikken en gaat hierbij van sector tot sector.

 

De ‘Risico Inventarisatie & Evaluatie’ (RI&E) moet ondernemers helpen in kaart te brengen welke mogelijke gevaren binnen een bedrijf bestaan, om zo de uitval van personeel te beperken. De RI&E is al ruim dertig jaar verplicht, maar vooral kleine ondernemers hebben er moeite mee. Bij 45 procent van alle ondernemingen ontbreekt deze documentatie, maar bij bedrijven met minder dan vijf werknemers is dit 60 procent, blijkt uit de meest recente werkgeversenquête van TNO. In de zakelijke dienstverlening, het onderwijs en de IT-sector is het percentage bedrijven zonder RI&E het grootst.

‘Het is al jaren een hardnekkig probleem’ zegt Wendel Post van de ArboUnie. ‘Als bij een controle aan ondernemers zonder RI&E wordt gevraagd naar de reden, klinkt het: ‘ik wist het niet, ik kan het niet of ik wil het niet.”

Meer dan tienduizend vragen voor één bedrijf

Ondernemers onderschatten vaak ook de papierwinkel die bij een RI&E komt kijken, zeggen experts. Meeste bedrijven proberen te voldoen aan de wettelijke eisen door een branche-specifieke vragenlijst in te vullen die wordt opgesteld door een derde partij, zoals de Kamer van Koophandel of een koepelorganisatie. ‘Wanneer ondernemers hieraan beginnen denken ze vaak: dit doe ik even in een paar uur. Maar dan blijk je er een paar dagen mee kwijt te zijn’, geeft arbeidsrechtadvocate Marieke van Gelder aan. De vragenlijsten zijn volgens haar vaak lang of staan vol met zaken die helemaal niet van toepassing zijn voor bepaalde bedrijven. ‘Zo moest ik zelf aangeven of er misschien zware machines in mijn bedrijfspand staan, terwijl ik een advocatenkantoor heb.’

Ook arbeidshygiënist Wim van Alphen vindt de ‘eindeloze vragenlijsten’ een teken dat de bureaucratie is doorgeschoten. De zelfstandig veiligheidskundige bezocht recent een middelgroot bedrijf met 25 werknemers. ‘Voor alle 83 ruimtes in het pand moest een aparte lijst met 160 vragen ingevuld. Dat komt dus neer op 13.000 items in totaal.’

Vooral de kleine ondernemer, die al genoeg aan zijn hoofd heeft om zijn zaak draaiende te houden, haakt af als het invullen van zo’n risicolijst nodeloos complex wordt, stelt Mario van Mierlo, beleidssecretaris bij VNO-NCW en MKB Nederland. ‘In sommige branches waar werkgevers en werknemers goede afspraken hebben gemaakt, gaat het al beter. Bijvoorbeeld in de bouw-, metaal- en agrarische sector.’

Zachte hand: niet meteen een boete voor overtreders

Voor het ontbreken van een RI&E kan een boete van 4.500 euro worden opgelegd. De pakkans is volgens experts echter laag, waardoor de prikkel ontbreekt om het in orde te maken. De Arbeidsinspectie wil daar verandering in brengen door kleine bedrijven in bepaalde branches aan te schrijven en naar hun RI&E te vragen. Bij computerbedrijven en in de bouwmaterialenindustrie is het aantal kleine ondernemingen met een RI&E zo opgekrikt van minder dan 30 tot bijna 90 procent. Vanwege het succes van de aanpak is de Arbeidsinspectie nu op eenzelfde wijze bezig in de meubelindustrie en onder glazenwassers. De horeca wordt dit jaar nog het volgende doelwit van de handhavers. De Arbeidsinspectie is hierbij overigens spaarzaam met het het uitdelen van boetes. De hoop is dat ondernemers hun geld steken in het verbeteren van de veiligheid, zo laat een woordvoerder weten.
Ook adviseurs proberen bedrijven vooral te motiveren een RI&E op te stellen. Wendel Post van de ArboUnie gelooft daarbij in de lange adem. ‘Ik probeer stapje bij beetje ervoor te zorgen dat een bedrijf serieus met de RI&E aan de slag gaat. Ook als het twee jaar duurt voordat uiteindelijk alles in orde is. Streng zijn werkt vaak averechts.’
Van Alphen hoopt de RI&E van zijn negatieve en stoffige imago te voldoen. ‘De RI&E is vaak iets negatiefs. Je bent als ondernemer trots op je bedrijf en dan worden er ineens allerlei zaken aangestipt die niet in orde zijn’, zegt hij. ‘Maar als een goede RI&E ervoor zorgt dat je maar één procent minder uitval op je werk hebt, dan levert dat een ondernemer heel veel op. Zowel productioneel als financieel. Veiligheid en efficiency kunnen samengaan.’

‘Denk aan stijgende invorderingsrente bij aflossen corona-belastingschuld’

 

Sneller aflossen van corona-belastingschulden kan een hoop invorderingsrente schelen. Die rente gaat in stappen weer omhoog naar het niveau van voor de pandemie.

 

Bedrijven mogen de door corona uitgestelde belasting terugbetalen over een periode van vijf jaar, gerekend vanaf 1 oktober 2022. ‘In sommige gevallen is zelfs verlenging van die termijn naar zeven jaar mogelijk.’ Maar over die termijn moet wel invorderingsrente worden betaald. Die was vanwege corona vanaf 23 maart 2020 tot en met 30 juni 2022 verlaagd van 4 naar 0,01 procent. De rente gaat nu stapsgewijs terug naar het oude niveau. Op 1 juli vorig jaar was het percentage invorderingsrente 1 procent, op 1 januari is dat verhoogd naar 2 procent. De volgende verhogingen staan gepland voor 1 juli (3 procent) en 1 januari volgend jaar (4 procent). ‘Wij adviseren u dan ook om te beoordelen of het voor u mogelijk en zinvol is om de uitgestelde belasting eerder af te betalen. U beperkt dan in ieder geval de te betalen invorderingsrente’, aldus Flynth aan ondernemers.

Belastingrente voor burgers en bedrijven voorlopig niet verhoogd

 

Het huidige percentage belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting wordt niet per 1 maart 2023 verhoogd naar 10,5%, maar blijft 8%. Het kabinet wil op dit moment geen verhoging doorvoeren, omdat het later dit voorjaar de percentages van de belastingrente opnieuw gaat bekijken.

 

Er gelden twee verschillende percentages voor de belastingrente: voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting geldt een percentage van minimaal 8%, en voor de overige belastingen waarvoor belastingrente kan worden gerekend een percentage van minimaal 4%. Belastingrente kan bijvoorbeeld in rekening worden gebracht als de Belastingdienst een aanslag niet op tijd kan vaststellen, bijvoorbeeld als een belastingplichtige te laat is met het doen van aangifte. De belastingrente is daarmee een prikkel voor het tijdig en juist doen van de aangifte. Overigens geldt dat ook andersom; als de Belastingdienst te lang doet over het opleggen van een aanslag waarbij een bedrag uitbetaald moet worden, wordt er rente aan de belastingplichtige vergoed.

Geen verhoging

Het percentage belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting wordt vastgesteld op basis van de basisfinancieringsrente van de Europese Centrale Bank (ECB). De ECB heeft recent een rentepercentage van 2,5% aangekondigd, wat zou betekenen dat de te betalen belastingrente per 1 maart verhoogd wordt naar 10,5%. Het kabinet vindt deze verhoging op dit moment niet wenselijk en zal later dit voorjaar de percentages van de belastingrente opnieuw bekijken . Daarnaast wordt er momenteel onderzoek gedaan naar de systematiek rondom belastingrente, waarbij ook de rentepercentages worden onderzocht.

Wijzigen beleidsbesluit

Om het percentage belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting op 8% te kunnen houden, wordt het Besluit belasting- en invorderingsrente zo spoedig mogelijk gewijzigd.
Naar verwachting is dit in het tweede kwartaal van 2023 gedaan. In de periode vanaf 1 maart totdat het Besluit belasting- en invorderingsrente is aangepast, geldt het volgende: voor belastingplichtigen die aanspraak kunnen maken op de vergoeding van belastingrente, blijft een percentage van 10,5% gelden. Deze belastingplichtigen ontvangen een nabetaling, waarvoor zij geen actie hoeven te ondernemen. Voor belastingplichtigen die belastingrente moeten betalen, blijft vanaf 1 maart 2023 een rentepercentage van 8% gelden. Aan dit tijdelijke verschil komt een einde op het moment dat het aangepaste besluit is ingegaan. Vanaf dat moment geldt voor zowel te vergoeden als voor in rekening te brengen belastingrente een percentage van 8%, in ieder geval totdat er een nieuw besluit is genomen.

Loondoorbetaling zieke AOW-werknemer vanaf 1 juli 2023 naar 6 weken

 

Het Ontwerpbesluit over het beëindigen van het overgangsrecht Wet Werken na AOW-gerechtigde leeftijd is gepubliceerd. De periode van loondoorbetaling bij ziekte voor werknemers met AOW gaat naar 6 weken vanaf 1 juli 2023. Voor AOW-werknemers die al ziek waren blijft 13 weken gelden.

 

De Wet Werken na AOW-gerechtigde leeftijd is met ingang van 1 januari 2016 in werking getreden. De wet regelt een lichter arbeidsrechtelijk regime voor werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt.

Loondoorbetaling van 13 naar 6 weken

Bij wijze van overgangsregeling is in de wet geregeld dat, onder meer, de periode van loondoorbetaling bij ziekte voor AOW-gerechtigden tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip 13 weken bedraagt in plaats van de voorgestelde 6 weken.

Overgangsregeling

De overgangsregeling heeft tot doel om de mogelijke verdringing te beperken tussen AOW-gerechtigde werknemers en oudere werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. De overgangsregeling regelt daarom dat het overgangsrecht bij koninklijk besluit beëindigd wordt na de evaluatie van de wet, tenzij uit de evaluatie blijkt dat er verdringing plaatsvindt.

Evaluatie: geen verdringing

Het evaluatieverslag is bij brief van 13 november 2020 aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden. Uit het evaluatieonderzoek is niet gebleken dat het verlichte arbeidsrechtelijke regime voor AOW-gerechtigde werknemers leidt tot verdringing van werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. Daarom is bij die gelegenheid ook een ontwerp voor een koninklijk besluit aan de Kamers voorgelegd, waarin de datum waarop de termijn van 13 weken terug zou gaan naar 6 weken op 1 april 2021 werd vastgesteld.

Zeer complex

Bij brief van 12 maart 2021 is de Kamer geïnformeerd dat het terugbrengen van de termijn toch niet per 1 april 2021 kon plaatsvinden. Het overgangsregime in de Ziektewet voor bestaande ziektegevallen op het bij het onderhavige besluit vastgestelde tijdstip is voor UWV niet uitvoerbaar; het overgangsregime vraagt zeer complexe en zelfs niet volledig ondersteunde aanpassingen voor een tijdelijke situatie.

13 weken voor bestaande gevallen

UWV heeft aangegeven dat de aanpassing ten aanzien van de Ziektewet wel uitvoerbaar zou zijn als de termijn van 13 weken blijft gelden voor bestaande gevallen en dat de termijn van 6 weken gaat gelden voor AOW-gerechtigde werknemers waarvan de eerste ziektedag gelegen is op of na het bij het onderhavige besluit vastgestelde tijdstip (eerbiedigende werking).

Verzamelwet SZW 2023

Dit overgangsregime is aangepast via de Verzamelwet SZW 2023. Vanwege de verbondenheid van het ziekengeld met de loondoorbetaling bij ziekte en het opzegverbod bij ziekte is het overgangsregime voor deze aspecten ook aangepast via de Verzamelwet SZW 2023.

Van 13 naar 6 weken

Dit besluit brengt de termijn van 13 weken terug naar 6 weken. De daarvoor gekozen datum is 1 juli 2023, om werkgevers en werknemers voldoende tijd te bieden zich hiernaar te richten. Het onderhavige besluit heeft tot gevolg dat vanaf 1 juli 2023 een termijn van zes weken geldt voor onder andere de loondoorbetaling bij ziekte voor AOW-gerechtigde werknemers. Voor de groep werknemers die op het vast te stellen tijdstip al ziek waren blijft de termijn van 13 weken gelden. Voor ziektegevallen die op of na 1 juli 2023 datum ontstaan gaat de termijn van 6 weken gelden.

Geen financiële gevolgen

Het vervallen van de overgangsmaatregel leidt niet tot veranderingen in de uitgaven (werknemersregelingen) en inkomsten (belastingen, premies volks- en werknemersverzekeringen) van de rijksbegroting. Ondanks dat door dit besluit AOW-gerechtigde werknemers minder lang recht hebben op loondoorbetaling bij ziekte of een Ziektewetuitkering leidt dit niet tot veranderingen in de uitgaven van de werknemersregelingen. Normaliter betalen werkgevers premie voor de Ziektewet, maar voor AOW-gerechtigde werknemers is dit niet nodig. UWV verhaalt de ZW-uitgaven voor personen met de AOW-gerechtigde leeftijd namelijk direct op de werkgever.

KO-regeling geldt voor alle ondernemingsactiviteiten samen

 

HR: Alle bedrijfsactiviteiten van de ondernemer moeten voor de toepassing van de KO-regeling gezamenlijk in aanmerking worden genomen.

 

 

Een belastingadviseur is voor de omzetbelasting ondernemer. In 2018 heeft hij op zijn woning zonnepanelen laten installeren. Voor de zonnepanelen doet de ondernemer een beroep op de kleine ondernemingsregeling (KO-regeling). De inspecteur heeft het verzoek van de adviseur om toepassing van de kleineondernemersregeling met de daarbij behorende ontheffing van administratieve verplichtingen afgewezen.

Oordeel hof

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden ( NTFR 2020/3027) is de afwijzing terecht, omdat daarvoor niet alleen de exploitatie van de zonnepanelen in aanmerking moet worden genomen, maar die exploitatie tezamen met de belastingadvieswerkzaamheden.

Oordeel Hoge Raad

Art. 25 Wet OB 1968 knoopt blijkens zijn tekst aan bij de ondernemer. De wettekst noch die van de uitvoeringsbepalingen wijst volgens de Hoge Raad erop dat die ondernemer de mogelijkheid heeft om voor toepassing van de kleineondernemersregeling de door hem verrichte belastbare prestaties toe te rekenen aan ‘afzonderlijke ondernemingen’ en op die ondernemingen de KO-regeling selectief toe te passen. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 25 Wet OB 1968 is ook niet af te leiden dat de mogelijkheid van een dergelijke splitsing is beoogd. De Hoge Raad bevestigt de zienswijze van het hof. Alle bedrijfsactiviteiten van de ondernemer moeten voor de toepassing van de KO-regeling gezamenlijk in aanmerking worden genomen.

Bron: Hoge Raad 27 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:101, 20/03702 

Nieuwe pensioenwet: dit moeten werkgevers geregeld hebben

 

Uiterlijk op 1 juli van dit jaar treedt de nieuwe pensioenwet in werking. Vakbonden, werkgevers en pensioenuitvoerders krijgen vervolgens tot 1 januari 2027 de tijd om de pensioenregelingen aan te passen aan de nieuwe wetgeving. Voor werkgevers die hun pensioenregeling hebben ondergebracht bij een verzekeraar of een ppi houdt dit in dat zij voor oktober 2026 het voorbereidende werk moeten hebben afgerond.

Voor inwerkingtreding van het nieuwe pensioenstelsel is er een cruciaal moment voor de werkgevers. Ze moeten bepalen wat de inhoud wordt van de pensioenregeling. In het nieuwe systeem staat het premiebedrag vast, maar de hoogte van de uitkering wordt variabel. Nu is dat nog omgekeerd: de uitkering staat vast maar niet de hoogte van de premie. De werkgever moet voor 2027 bepalen hoe dit geregeld wordt in de pensioenregeling.

Werkgevers die hun pensioenregeling hebben ondergebracht bij een verzekeraar of een ppi hebben tot eind oktober 2026 om te bepalen welke arbeidsvoorwaarden zij willen bieden in een pensioenregeling

Vier taken bij bepalen arbeidsvoorwaarden

Hoe druk werkgevers het hiermee krijgen hangt af van het feit of de arbeidsvoorwaarden zijn geregeld via een cao. Het meeste werk is er voor werkgevers die hun pensioenregeling hebben ondergebracht bij een verzekeraar of een ppi. Zij hebben tot eind oktober 2026 om te bepalen welke arbeidsvoorwaarden zij willen bieden in een pensioenregeling. Zij hebben daarbij vier belangrijke taken:

  • Opzetten van een pensioenregeling
  • Regelen van het nabestaandenpensioen
  • Al dan niet kiezen voor een eerbiedigende werking (waarbij nieuwe regels alleen gelden voor nieuwe werknemers)
  • Evenwichtige overgang naar het nieuwe pensioenstelsel

Te maken keuzes

De belangrijkst keuzes waar werkgevers voor staan is het bepalen van de ambities (hoeveel pensioen en keuzevrijheid wil je bieden) en de kosten die ze willen maken voor het pensioen van hun personeel. De principiële knoop die werkgevers moeten doorhakken is die over de individuele keuzevrijheid. Valt de keuze op de flexibele premieregeling, waarbij werknemers vrij zijn om een deel van hun pensioenreserve individueel in te vullen? Of komt er een solidaire premieregeling met bijvoorbeeld een verplichte solidariteitsreserve en een collectief beleggingsbeleid?

De Nederlandsche Bank toetst voor de inwerkingtreding de nieuwe pensioenregeling op financiële opzet, verwachte pensioenresultaten en risico’s

Voorbereidend werk

De meeste verzekeraars bieden werkgevers hulp aan bij dit werk. Toch is de regie bij de werkgever. Het is zaak om het voorbereidend werk af te ronden ver voor de deadline van oktober 2026. De Nederlandsche Bank toetst voor de inwerkingtreding de nieuwe pensioenregeling op financiële opzet, verwachte pensioenresultaten en risico’s. Elke werkgever met een bedrijfspensioenfonds moet hiervoor een transitieplan opstellen dat laat zien wat het effect is op elk leeftijdscohort, bijvoorbeeld de groep werknemers tussen 40 en 50 jaar.

Instemming OR

Ook de ondernemingsraad moet instemmen met de nieuwe regeling. Dat betekent dat deze tijdig moeten worden geïnformeerd en de ruimte moet krijgen om de achterban te raadplegen.

CAO

Werkgevers die bij een cao zijn aangesloten hebben het een stuk gemakkelijker. Zij laten het voorbereidende werk over aan de werkgeversvereniging, die de nieuwe pensioenregeling opzet en uitwerkt samen met andere sociale partners. De individuele werkgever heeft daar niet rechtstreeks een stem in. Voor pensioenfondsen ligt de deadline van deze fase op eind 2025.

Voorlichting is een kwestie van goed werkgeverschap

Ook voor deze werkgevers telt dat een goede communicatie met de werknemers belangrijk is, ook al kan niemand in een onderneming er iets aan veranderen. Voorlichting is een kwestie van goed werkgeverschap.

Zzp’ers

Tot slot is er nog de vraag of werkgevers iets moeten met pensioenen voor zzp’ers. Het antwoord is nee. Zolang er geen relatie werkgever en werknemer is, vallen ze buiten elke pensioenregeling van een werkgever.

Bv met alleen dga mag voortijdig LH-aangifte doen

 

Als een bv geen ander personeel heeft dan haar dga’s of hun meewerkende partners en/of kinderen, mag zij de aangifte loonheffingen doen voor een tijdvak dat nog moet beginnen.

 

Bv’s met een of meer dga’s mogen aangifte loonheffingen doen voor aangiftetijdvakken die nog niet zijn begonnen. Daarbij geldt wel als voorwaarde dat in het bedrijf alleen dga’s werken, eventueel met meewerkende echtgenoten en kinderen. Er mag geen ander personeel zijn. Daarnaast mogen de dga’s en meewerkende echtgenoten en kinderen niet zijn verzekerd voor de werknemersverzekeringen. De Belastingdienst heeft een handreiking gepubliceerd met daarin de voorwaarden die daarvoor gelden. Ook wijst de handleiding op bepaalde aandachtspunten en waarmee de bv rekening moet houden.

Later loonheffingen betalen

Als de bv aangifte doet over tijdvakken die nog niet zijn begonnen, kan zij de loonheffingen nog niet meteen betalen. Zij kan de bijbehorende betalingen wel van tevoren bij haar bank klaarzetten. Betalen is mogelijk vanaf dag van het aangiftetijdvak, behalve voor het eerste aangiftetijdvak van het jaar. Die kan een bv pas betalen vanaf 1 februari. De Belastingdienst kan geen betalingen verwerken die eerder zijn gedaan.

Corrigeren van onjuiste aangifte

Mocht de bv een fout hebben gemaakt in de aangifte over een nog te beginnen tijdvak, dan is deze aangifte niette corrigeren met een correctiebericht. De bv zal in die situatie de volledige aangifte opnieuw moeten verzenden, maar dan met de juiste gegevens. Ook moet de bv een nieuwe aanmaakdatum in de aangifte vermelden. De Belastingdienst verwerkt namelijk alleen de aangifte met de meest recente aanmaakdatum.

Bron: Forum Salaris 13 januari 2023