Loket open voor achtste periode NOW (januari-maart 2022)

 

Werkgevers die een aanvraag willen doen voor de achtste periode van de NOW-maatregel kunnen vanaf maandag 14 februari terecht bij UWV. Ze kunnen dan een tegemoetkoming in de loonkosten aanvragen voor de maanden januari tot en met maart 2022. Het loket blijft open tot en met woensdag 13 april.

 

De regeling staat open voor werkgevers met een minimaal omzetverlies van 20%. De voorwaarden zijn grotendeels gelijk aan die van de zevende periode NOW. Het vergoedingspercentage blijft 85% en het maximaal op te geven percentage omzetverlies blijft begrensd op 90%. Er is een kleine wijziging in de berekening van de forfaitaire opslag, de opslag voor werkgeverskosten. Dit komt omdat het systeem waarin de loongegevens staan die de basis vormen voor de NOW-tegemoetkoming, de polisadministratie, is gewijzigd per 1 januari. De berekening van de NOW is daaraan aangepast om de vergoeding gelijk te houden. Net als in de zevende periode NOW komen ook nu starters weer in aanmerking voor NOW. Voorwaarde is dat het bedrijf uiterlijk op 1 oktober 2021 is gestart.

UWV betaalt in eerste instantie zoals altijd een voorschot van 80% van de berekende tegemoetkoming. Het voorschot wordt betaald in drie termijnen. Alle informatie over de achtste periode NOW is te vinden hier op de website van het UWV.

Aanpak schulden

De aanpak van de schulden is volgens Hans Biesheuvel, voorzitter van ONL het allergrootste probleem: ‘Veel horecabedrijven zijn technisch failliet en hebben geen reserve of vermogen.’ Ook moet de focus op afwikkeling van de steun komen te liggen: veel ondernemers zijn nog steeds bezig met de afwikkeling van de eerste NOW-tranche. Biesheuvel vraagt echter geen kwijtschelding, maar omzetting van de steun in een uitgestelde lening die zonder rente afbetaald kan worden.

(Bron: Taxence)

Uitstel betaling belasting verlengd tot en met 31 maart 2022

 

Het kabinet verlengt het uitstel van betaling van belastingen tot en met 31 maart 2022. Het uitstel liep anders af op 31 januari 2022 en sluit nu weer aan bij de duur van de andere maatregelen uit het steunpakket.

 

Uitstel van betaling blijft beschikbaar voor die ondernemers die dit door de blijvende coronamaatregelen nog nodig hebben en biedt hen extra financiële ruimte. Momenteel hebben ruim 264.000 ondernemers een totale openstaande belastingschuld van € 18,7 miljard. In totaal hebben ruim 380.000 ondernemers gebruik gemaakt van het uitstel van betaling.

Ondernemers die al gebruik maken van het uitstel, hoeven geen actie te ondernemen. Ondernemers die nog niet eerder gebruik hebben gemaakt van het uitstel of hun openstaande schuld al volledig hebben afgelost, kunnen tot en met 31 maart 2022 uitstel van betaling aanvragen. Het uitstel geldt voor belastingen waarvan de uiterste betaaldatum voor 1 april 2022 ligt.

Het uitstel van betaling vanwege de coronacrisis geldt niet voor de motorrijtuigenbelasting.

Online sportlessen

In de periode van de verplichte sluiting hebben sportscholen online sportlessen aangeboden. Om de sportscholen tegemoet te komen, voert het kabinet ook met terugwerkende kracht het verlaagd btw-tarief op online sportlessen weer in voor de periode vanaf 28 november 2021 tot en met 14 januari 2022.

(Bron: taxence)

Fiscus laat box 3 even liggen na uitspraak van Hoge Raad

 

De Belastingdienst legt voorlopig geen aanslagen op in box 3, waar inkomsten uit sparen en beleggen onder vallen. De fiscus heeft meer tijd nodig om een recent vonnis van de Hoge Raad hierover te verwerken.

 

De Hoge Raad oordeelde net voor Kerst dat de heffing in box 3 in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Het gaat daarbij om de vermogensrendementsheffing op basis van hoge fictieve rendementen.

Belastingbetalers waren een massale procedure begonnen over die heffing over de jaren 2017 en 2018. In de brief aan de Kamer wordt erop gewezen dat de uitspraak zeker ook gevolgen zal hebben voor de heffingen in 2019 en 2020 en dat mogelijk ook belastingbetalers moeten worden gecompenseerd die geen bezwaar hebben gemaakt.

De staatssecretaris wil de wetgeving nu snel in lijn brengen met de uitspraak van de Hoge Raad. Tot die tijd schort hij de heffingen in box 3 op, al zijn er wel uitzonderingen. Als verjaring dreigt, wordt de aanslag wel vastgesteld en dat gebeurt ook wanneer het in het belang van de belastingplichtige is. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij voorlopige aanslagen, een verliesrekening en middelingsverzoeken.

(Bron: nu.nl)

RI&E Verplichting

 

Waarschijnlijk ben je RI&E plichtig. Sinds 1994 is de risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E) verplicht voor alle werkgevers (uitgezonderd ZZP’ers).

 

 

Het kan zo zijn dat het werk gevaar kan opleveren of schade kan veroorzaken voor de gezondheid. Dit moet elk bedrijf (laten) onderzoeken met een schriftelijk onderzoek (de RI&E). Deze RI&E draagt bij aan een veilige en gezonde organisatie. Zorg ervoor dat je RI&E actueel wordt gehouden, maar hou er ook rekening mee dat arbeidsongevallen uit het verleden erin worden opgenomen. In de RI&E moet ook een Plan van Aanpak (PVA) worden opgenomen. Daar staat in beschreven welke maatregelen er worden genomen om de geconstateerde risico’s aan te pakken.

Toetsen van de RI&E

De RI&E is verplicht om te worden getest, maar dit geldt niet voor elke werkgever

(Bron: www.rie.nl)

Kiezen tussen werknemersloon en eindheffingsloon werkkostenregeling

De werkgever moet voor elk afzonderlijk loonbestanddeel een keuze maken tussen werknemersloon of eindheffingsloon werkkostenregeling. Dit moet uiterlijk op het moment van vergoeden, verstrekken of ter beschikking stellen. Deze keuze hoeft hij niet bij de Belastingdienst te melden. De werkgever kan niet met terugwerkende kracht loon aanwijzen als eindheffingsloon. Heeft de werkgever een keuze gemaakt, dan is die keuze definitief.

 

In de situatie dat de werkgever per ongeluk een verkeerde keuze heeft gemaakt, mag hij deze wel aanpassen. Bijvoorbeeld als hij een vergoeding als eindheffingsloon heeft behandeld terwijl hij met de werknemer had afgesproken dat dit werknemersloon zou zijn. Hij herstelt de fout door de aangifte te corrigeren en de administratie aan te passen.

Heeft de werkgever het loon niet aangewezen als werknemersloon of eindheffingsloon, dan gaat de Belastingdienst ervan uit dat het loon:
– werknemersloon is als het genoten is in een vorig kalenderjaar
– eindheffingsloon is als het loon genoten is in het lopende kalenderjaar en voldaan is aan de gebruikelijkheidstoets
Als een werkgever voldoet aan de voorwaarden en grensbedragen van de gerichte vrijstellingen, gaat de Belastingdienst ervan uit dat hij die vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen heeft aangewezen als eindheffingsloon.

(Bron: Taxence)

Handreiking gerichte vrijstelling thuiswerkkosten

Vanaf 1 januari 2022 mag er door de werkgever een onbelaste vergoeding worden gegeven aan de werknemer voor thuiswerkkosten. Per thuisgewerkte dag geldt een gerichte vrijstelling van € 2. Deze vergoeding is bedoeld voor extra kosten voor water- en elektriciteitsgebruik, verwarming, koffie/thee en toiletpapier. Deze vrijstelling kan ook worden toegepast als de werknemer een deel van de dag thuiswerkt.  Ook voor het inrichten van de werkplek mag een onbelaste vergoeding worden gegeven via andere gerichte vrijstellingen.

Voor deze vrijstelling geldt een 128-dagenregeling. Dit houdt in dat als een medewerker 128 dagen thuiswerkt, dit mag worden gerekend alsof er 214 dagen per kalenderjaar thuis wordt gewerkt. Belangrijk hierbij is dat er maar één vrijstelling per werkdag mag worden toegepast, dus geen vergoeding voor thuiswerkkosten én de vrijstelling voor een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer naar de vaste werkplek. Een vaste werkplek is een plek waar een werknemer op kalenderjaarbasis meer dan 40 dagen naar toe reist. Echter is hier wel een uitzondering voor als een werknemer deels thuiswerkt en deels een dienstreis maakt die geen woon-werkverkeer is.

Indien er incidenteel wordt gewisseld met thuiswerk- of kantoordagen hoeft de werkgever de vaste vergoeding niet aan te passen. Dit is alleen het geval als het structureel is.

(Bron: Taxence)

MIA/Vamil in 2022

 

Met de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en Willekeurige Afschrijving Milieu-investeringen (Vamil) kunnen ondernemers belastingvoordeel ontvangen als zij investeren in duurzame innovatieve bedrijfsmiddelen die op de Milieulijst staan. Deze lijst wordt jaarlijks aangepast.

 

Met de MIA kunnen ondernemers profiteren van een investeringsaftrek die op kan lopen tot 45% van het investeringsbedrag. Met de Vamil kunnen ondernemers 75% van de investeringskosten afschrijven. Een voorwaarde voor deze regelingen is dat de nieuwe techniek of het bedrijfsmiddel wel voldoet aan de eisen van de Milieulijst.
In 2022 is er voor deze regelingen een groter bedrag beschikbaar, namelijk € 169 miljoen. Dit om ondernemers extra te stimuleren om in transitiegerichte en co2-reducerende technieken te investeren zoals apparatuur voor refurbishen (hergebruik). De MIA-aftrekpercentages zijn verhoogd van 13,5%, 27% en 36% naar 27%, 36% en 45%.

De belangrijkste wijzigingen zijn:
– geen belastingvoordeel meet voor elektrische personenauto’s tenzij deze geïntegreerde zonnepanelen heeft
– elektrische bestelauto’s stijgen waar mogelijk in voordeel
– vrachtwagens die rijden op een mengsel van waterstof en diesel zijn nieuw op de lijst
– elektrische snor-, brom- en motorfietsen staan niet meer op de lijst
– nieuwe mogelijkheden voor glastuinbouw
– hogere maximumbedragen per dierplaats voor duurzame stallen vanwege hogere bouwkosten
– investeringen in circulaire gebouwen wordt gestimuleerd
– de eisen aan een materialenpaspoort zijn gewijzigd
– voor duurzame bouwmaterialen zijn er een aantal bedrijfsmiddelen nieuw op de lijst

(Bron: Taxence)

Hoge Raad vervangt vermogensmix door werkelijk rendement

 

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het sinds 2017 geldende forfaitaire stelsel in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom. Sinds 2017 beoogt de wetgever aan te sluiten bij de rendementen die door belastingbetalers in voorgaande jaren gemiddeld zijn behaald. Het forfait is niet langer afgestemd op het rendement dat alle belastingplichtigen in de praktijk gemiddeld zouden moeten kunnen behalen zonder dat dat zij daarvoor veel risico hoeven te nemen.

Inperking eigendomsrecht

Het nieuwe stelsel perkt volgens de Hoge Raad de door het eigendomsrecht gegarandeerde vrije beschikkingsmacht in. Dat gebeurt doordat het een verhoudingsgewijs zware financiële last verbindt aan de keuze om niet over te gaan tot het risicovol beleggen van vermogen. Er is een aanzienlijk verschil in behandeling tussen degenen die positieve vruchten plukken van hun risicovolle beleggingen en degenen aan wie dat fortuin is voorbij gegaan. Degenen met hoge resultaten krijgen ook fiscaal een bevoorrechte behandeling, terwijl het stelsel een relatief zware belastingschuld toebedeelt aan spaarders met lage rendementen. Voor dat grote verschil bestaat geen rechtvaardigingsgrond. De Hoge Raad ziet zich genoodzaakt adequate rechtsbescherming te bieden en niet langer te volstaan met de constatering van de schending van het eigendomsrecht. De Hoge Raad biedt rechtsherstel door het werkelijke rendement in de heffing te betrekken.

(Bron: Taxence)

Juiste rente bepalen bij het aangaan van een familielening

 

In april 2021 is de handreiking familieleningen openbaar gemaakt.  Deze handreiking bevat een stappenplan om de aftrekbare eigenwoningrente te bepalen.
 

 

Het stappenplan hieronder is bedoeld om te bepalen wat de reële rente is en de afwijking met het overeengekomen rentepercentage:
– is er sprake van een geldlening?
– voldoet men aan de fiscale voorwaarden van een eigenwoningschuld, al dan niet met toepassing van overgangsrecht?
– ziet de rentevergoeding uitsluitend op een vergoeding op het uitgeleende geld of ook op andere rechten en verplichtingen?
– in welke mate is sprake van een reële rente?
– wat is het gangbare rentepercentage bij de meest vergelijkbare lening die men onder marktomstandigheden (bij een bank) afsluit?
– wat zijn de verschillen met de familielening en in hoeverre is het hogere rentepercentage reëel?
– bepaal het verschil, dat wil zeggen het niet reële en dus niet-aftrekbare deel van de rente.

Als de schuldeiser een natuurlijk persoon is die de lening buiten het kader van zijn beroep/bedrijf verstrekt, dan is er pas sprake van een geldlening als de schuldeiser het geld ter beschikking stelt aan de schuldenaar of zich daar schriftelijk aan verbindt.  Een familielening vindt vaak plaats in de privésfeer, daarom is het belangrijk om te weten dat een rente alleen is verschuldigd als dat schriftelijk is vastgelegd. Is dat niet het geval, dan is het een renteloze lening. Als er wordt overeengekomen dat er rente is verschuldigd maar dit rentepercentage niet schriftelijk wordt vernoemd, geldt de wettelijke rente. Op dit moment bedraagt deze 2%.

Bij familieleningen kijkt de Belastingdienst kritisch naar de zakelijkheid van de rente. De marktwerking speelt mee bij de hoogte van de zakelijke rente, maar ook het debiteurenrisico. Ook wordt er rekening gehouden met kost- en winstopslag. Als het vergoedingselement uit meer elementen bestaat, zoals een vergoeding voor boetevrij aflossen, is zij niet aftrekbaar.

De inspecteur beoordeelt of het rentepercentage afwijkt van de reële rente die derden onder vergelijkbare omstandigheden zouden overeenkomen, bijvoorbeeld welk rentepercentage zou een bank vragen in een vergelijkbare situatie? Wanneer volgens de Belastingdienst blijkt dat er een te hoge rente is afgesproken, is de rente misschien niet volledig aftrekbaar. Ook vormt dit dan een periodieke schenking door de schuldenaar aan de schuldeiser. Andersom kan dit ook het geval zijn bij een te lage rente.

(Bron: Taxence)

Eigen woning en lening bij familie of eigen bv

 

Een lening voor de eigen woning moet aan voorwaarden voldoen. Bij een eigenwoninglening bij familie, de eigen bv of een buiten de EU gevestigde buitenlandse bank, komen daar extra voorwaarden bij.

 

Wanneer de lening voor een eigen woning (hoofdverblijf) voldoet aan de voorwaarden, is de rente aftrekbaar. Sinds 2013 zijn enkele voorwaarden dat in de overeenkomst het volgende moet zijn opgenomen:
– het startbedrag van de lening;
– de ingangsdatum;
– de hoogte van de rente;
– de looptijd in maanden;
– dat de lening annuïtair wordt afgelost.

Is de lening afgesloten bij een familielid, dan moet sinds 2016 in de aangifte aanvullend de naam en het adres van het familielid, alsmede het BSN worden vermeld. Een lening afgesloten bij familie hoeft niet schriftelijk te zijn vastgelegd.
Bij een lening van een rechtspersoon moet het RSIN van die rechtspersoon in de aangifte van de schuldenaar worden vermeld.  Bij deze lenig geldt dat schriftelijke vastlegging verplicht is.

In 2021 is ook het beleid van de Belastingdienst ten aanzien van de familiebank openbaar gemaakt. In de openbaar gemaakte stukken gaat het voornamelijk om vaststelling van de zakelijke rente. Bij een lening van ouders aan kinderen ontbreekt vaak de hypothecaire zekerheid. Daardoor is het mogelijk dat ouders een iets hogere rente rekenen dan de rente die banken hanteren. Bij die rente is meestal sprake van een hypothecaire lening. Als ouders bij leningen aan kinderen een opslag overeenkomen boven de normale rente, dan geldt een maximum van 0,2%. Blijft de opslag beperkt tot 0,2% dan is die opslag als rente eigenwoninglening aftrekbaar. Is de opslag hoger dan 0,2%, dan is die extra betaalde opslag (niet reële rente) niet aftrekbaar. (Bron: Taxence)

Lenen aan (klein)kinderen vanuit de BV

Er zijn verschillende redenen om een lening vanuit de BV te vertrekken aan (klein)kinderen.
Vanaf 1 januari 2023 gaat de wet excessief lenen in (met toetsmoment 31 december 2023).

Als de leningen van de BV meer dan € 500.000 bedragen is er aanmerkelijkbelangheffing verschuldigd in box 2 over het meerdere gedeelte. Betreft het een lening voor de eigen woning van de DGA? Dan is hier een uitzondering voor. Dit geldt ook voor leningen eigen woning aan de kinderen als hiervoor hypothecaire zekerheid aan de BV is verstrekt.  Er dient wel te worden voldaan aan de overige eisen om de hypotheekrente te kunnen aftrekken.

Betreft het een overige lening? Hiervoor gelden wel beperkingen. Ieder kind mag een schuld hebben van maximaal € 500.000 en daarnaast mag er ook maximaal € 500.000 geleend worden aan de echtgenote/echtgenoot van de (klein)kinderen. Wat meer wordt geleend wordt toegerekend aan de schulden van de BV van de DGA. Leidt dit tot een schuld van meer dan € 500.000? Dan dient de DGA over het meerdere af te rekenen in box 2.

(Bron familycapitaltrust)