Horeca is volgende doelwit Arbeidsinspectie bij afdwingen risico-inventarisatie

 

Bijna de helft van de Nederlandse bedrijven heeft de wettelijk verplichte inventarisatie van veiligheidsrisico’s niet op orde. De Arbeidsinspectie richt haar pijlen daarom nu op kleine bedrijven in een poging dit percentage op te krikken en gaat hierbij van sector tot sector.

 

De ‘Risico Inventarisatie & Evaluatie’ (RI&E) moet ondernemers helpen in kaart te brengen welke mogelijke gevaren binnen een bedrijf bestaan, om zo de uitval van personeel te beperken. De RI&E is al ruim dertig jaar verplicht, maar vooral kleine ondernemers hebben er moeite mee. Bij 45 procent van alle ondernemingen ontbreekt deze documentatie, maar bij bedrijven met minder dan vijf werknemers is dit 60 procent, blijkt uit de meest recente werkgeversenquête van TNO. In de zakelijke dienstverlening, het onderwijs en de IT-sector is het percentage bedrijven zonder RI&E het grootst.

‘Het is al jaren een hardnekkig probleem’ zegt Wendel Post van de ArboUnie. ‘Als bij een controle aan ondernemers zonder RI&E wordt gevraagd naar de reden, klinkt het: ‘ik wist het niet, ik kan het niet of ik wil het niet.”

Meer dan tienduizend vragen voor één bedrijf

Ondernemers onderschatten vaak ook de papierwinkel die bij een RI&E komt kijken, zeggen experts. Meeste bedrijven proberen te voldoen aan de wettelijke eisen door een branche-specifieke vragenlijst in te vullen die wordt opgesteld door een derde partij, zoals de Kamer van Koophandel of een koepelorganisatie. ‘Wanneer ondernemers hieraan beginnen denken ze vaak: dit doe ik even in een paar uur. Maar dan blijk je er een paar dagen mee kwijt te zijn’, geeft arbeidsrechtadvocate Marieke van Gelder aan. De vragenlijsten zijn volgens haar vaak lang of staan vol met zaken die helemaal niet van toepassing zijn voor bepaalde bedrijven. ‘Zo moest ik zelf aangeven of er misschien zware machines in mijn bedrijfspand staan, terwijl ik een advocatenkantoor heb.’

Ook arbeidshygiënist Wim van Alphen vindt de ‘eindeloze vragenlijsten’ een teken dat de bureaucratie is doorgeschoten. De zelfstandig veiligheidskundige bezocht recent een middelgroot bedrijf met 25 werknemers. ‘Voor alle 83 ruimtes in het pand moest een aparte lijst met 160 vragen ingevuld. Dat komt dus neer op 13.000 items in totaal.’

Vooral de kleine ondernemer, die al genoeg aan zijn hoofd heeft om zijn zaak draaiende te houden, haakt af als het invullen van zo’n risicolijst nodeloos complex wordt, stelt Mario van Mierlo, beleidssecretaris bij VNO-NCW en MKB Nederland. ‘In sommige branches waar werkgevers en werknemers goede afspraken hebben gemaakt, gaat het al beter. Bijvoorbeeld in de bouw-, metaal- en agrarische sector.’

Zachte hand: niet meteen een boete voor overtreders

Voor het ontbreken van een RI&E kan een boete van 4.500 euro worden opgelegd. De pakkans is volgens experts echter laag, waardoor de prikkel ontbreekt om het in orde te maken. De Arbeidsinspectie wil daar verandering in brengen door kleine bedrijven in bepaalde branches aan te schrijven en naar hun RI&E te vragen. Bij computerbedrijven en in de bouwmaterialenindustrie is het aantal kleine ondernemingen met een RI&E zo opgekrikt van minder dan 30 tot bijna 90 procent. Vanwege het succes van de aanpak is de Arbeidsinspectie nu op eenzelfde wijze bezig in de meubelindustrie en onder glazenwassers. De horeca wordt dit jaar nog het volgende doelwit van de handhavers. De Arbeidsinspectie is hierbij overigens spaarzaam met het het uitdelen van boetes. De hoop is dat ondernemers hun geld steken in het verbeteren van de veiligheid, zo laat een woordvoerder weten.
Ook adviseurs proberen bedrijven vooral te motiveren een RI&E op te stellen. Wendel Post van de ArboUnie gelooft daarbij in de lange adem. ‘Ik probeer stapje bij beetje ervoor te zorgen dat een bedrijf serieus met de RI&E aan de slag gaat. Ook als het twee jaar duurt voordat uiteindelijk alles in orde is. Streng zijn werkt vaak averechts.’
Van Alphen hoopt de RI&E van zijn negatieve en stoffige imago te voldoen. ‘De RI&E is vaak iets negatiefs. Je bent als ondernemer trots op je bedrijf en dan worden er ineens allerlei zaken aangestipt die niet in orde zijn’, zegt hij. ‘Maar als een goede RI&E ervoor zorgt dat je maar één procent minder uitval op je werk hebt, dan levert dat een ondernemer heel veel op. Zowel productioneel als financieel. Veiligheid en efficiency kunnen samengaan.’

‘Denk aan stijgende invorderingsrente bij aflossen corona-belastingschuld’

 

Sneller aflossen van corona-belastingschulden kan een hoop invorderingsrente schelen. Die rente gaat in stappen weer omhoog naar het niveau van voor de pandemie.

 

Bedrijven mogen de door corona uitgestelde belasting terugbetalen over een periode van vijf jaar, gerekend vanaf 1 oktober 2022. ‘In sommige gevallen is zelfs verlenging van die termijn naar zeven jaar mogelijk.’ Maar over die termijn moet wel invorderingsrente worden betaald. Die was vanwege corona vanaf 23 maart 2020 tot en met 30 juni 2022 verlaagd van 4 naar 0,01 procent. De rente gaat nu stapsgewijs terug naar het oude niveau. Op 1 juli vorig jaar was het percentage invorderingsrente 1 procent, op 1 januari is dat verhoogd naar 2 procent. De volgende verhogingen staan gepland voor 1 juli (3 procent) en 1 januari volgend jaar (4 procent). ‘Wij adviseren u dan ook om te beoordelen of het voor u mogelijk en zinvol is om de uitgestelde belasting eerder af te betalen. U beperkt dan in ieder geval de te betalen invorderingsrente’, aldus Flynth aan ondernemers.

Belastingrente voor burgers en bedrijven voorlopig niet verhoogd

 

Het huidige percentage belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting wordt niet per 1 maart 2023 verhoogd naar 10,5%, maar blijft 8%. Het kabinet wil op dit moment geen verhoging doorvoeren, omdat het later dit voorjaar de percentages van de belastingrente opnieuw gaat bekijken.

 

Er gelden twee verschillende percentages voor de belastingrente: voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting geldt een percentage van minimaal 8%, en voor de overige belastingen waarvoor belastingrente kan worden gerekend een percentage van minimaal 4%. Belastingrente kan bijvoorbeeld in rekening worden gebracht als de Belastingdienst een aanslag niet op tijd kan vaststellen, bijvoorbeeld als een belastingplichtige te laat is met het doen van aangifte. De belastingrente is daarmee een prikkel voor het tijdig en juist doen van de aangifte. Overigens geldt dat ook andersom; als de Belastingdienst te lang doet over het opleggen van een aanslag waarbij een bedrag uitbetaald moet worden, wordt er rente aan de belastingplichtige vergoed.

Geen verhoging

Het percentage belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting wordt vastgesteld op basis van de basisfinancieringsrente van de Europese Centrale Bank (ECB). De ECB heeft recent een rentepercentage van 2,5% aangekondigd, wat zou betekenen dat de te betalen belastingrente per 1 maart verhoogd wordt naar 10,5%. Het kabinet vindt deze verhoging op dit moment niet wenselijk en zal later dit voorjaar de percentages van de belastingrente opnieuw bekijken . Daarnaast wordt er momenteel onderzoek gedaan naar de systematiek rondom belastingrente, waarbij ook de rentepercentages worden onderzocht.

Wijzigen beleidsbesluit

Om het percentage belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting op 8% te kunnen houden, wordt het Besluit belasting- en invorderingsrente zo spoedig mogelijk gewijzigd.
Naar verwachting is dit in het tweede kwartaal van 2023 gedaan. In de periode vanaf 1 maart totdat het Besluit belasting- en invorderingsrente is aangepast, geldt het volgende: voor belastingplichtigen die aanspraak kunnen maken op de vergoeding van belastingrente, blijft een percentage van 10,5% gelden. Deze belastingplichtigen ontvangen een nabetaling, waarvoor zij geen actie hoeven te ondernemen. Voor belastingplichtigen die belastingrente moeten betalen, blijft vanaf 1 maart 2023 een rentepercentage van 8% gelden. Aan dit tijdelijke verschil komt een einde op het moment dat het aangepaste besluit is ingegaan. Vanaf dat moment geldt voor zowel te vergoeden als voor in rekening te brengen belastingrente een percentage van 8%, in ieder geval totdat er een nieuw besluit is genomen.

Loondoorbetaling zieke AOW-werknemer vanaf 1 juli 2023 naar 6 weken

 

Het Ontwerpbesluit over het beëindigen van het overgangsrecht Wet Werken na AOW-gerechtigde leeftijd is gepubliceerd. De periode van loondoorbetaling bij ziekte voor werknemers met AOW gaat naar 6 weken vanaf 1 juli 2023. Voor AOW-werknemers die al ziek waren blijft 13 weken gelden.

 

De Wet Werken na AOW-gerechtigde leeftijd is met ingang van 1 januari 2016 in werking getreden. De wet regelt een lichter arbeidsrechtelijk regime voor werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt.

Loondoorbetaling van 13 naar 6 weken

Bij wijze van overgangsregeling is in de wet geregeld dat, onder meer, de periode van loondoorbetaling bij ziekte voor AOW-gerechtigden tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip 13 weken bedraagt in plaats van de voorgestelde 6 weken.

Overgangsregeling

De overgangsregeling heeft tot doel om de mogelijke verdringing te beperken tussen AOW-gerechtigde werknemers en oudere werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. De overgangsregeling regelt daarom dat het overgangsrecht bij koninklijk besluit beëindigd wordt na de evaluatie van de wet, tenzij uit de evaluatie blijkt dat er verdringing plaatsvindt.

Evaluatie: geen verdringing

Het evaluatieverslag is bij brief van 13 november 2020 aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden. Uit het evaluatieonderzoek is niet gebleken dat het verlichte arbeidsrechtelijke regime voor AOW-gerechtigde werknemers leidt tot verdringing van werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. Daarom is bij die gelegenheid ook een ontwerp voor een koninklijk besluit aan de Kamers voorgelegd, waarin de datum waarop de termijn van 13 weken terug zou gaan naar 6 weken op 1 april 2021 werd vastgesteld.

Zeer complex

Bij brief van 12 maart 2021 is de Kamer geïnformeerd dat het terugbrengen van de termijn toch niet per 1 april 2021 kon plaatsvinden. Het overgangsregime in de Ziektewet voor bestaande ziektegevallen op het bij het onderhavige besluit vastgestelde tijdstip is voor UWV niet uitvoerbaar; het overgangsregime vraagt zeer complexe en zelfs niet volledig ondersteunde aanpassingen voor een tijdelijke situatie.

13 weken voor bestaande gevallen

UWV heeft aangegeven dat de aanpassing ten aanzien van de Ziektewet wel uitvoerbaar zou zijn als de termijn van 13 weken blijft gelden voor bestaande gevallen en dat de termijn van 6 weken gaat gelden voor AOW-gerechtigde werknemers waarvan de eerste ziektedag gelegen is op of na het bij het onderhavige besluit vastgestelde tijdstip (eerbiedigende werking).

Verzamelwet SZW 2023

Dit overgangsregime is aangepast via de Verzamelwet SZW 2023. Vanwege de verbondenheid van het ziekengeld met de loondoorbetaling bij ziekte en het opzegverbod bij ziekte is het overgangsregime voor deze aspecten ook aangepast via de Verzamelwet SZW 2023.

Van 13 naar 6 weken

Dit besluit brengt de termijn van 13 weken terug naar 6 weken. De daarvoor gekozen datum is 1 juli 2023, om werkgevers en werknemers voldoende tijd te bieden zich hiernaar te richten. Het onderhavige besluit heeft tot gevolg dat vanaf 1 juli 2023 een termijn van zes weken geldt voor onder andere de loondoorbetaling bij ziekte voor AOW-gerechtigde werknemers. Voor de groep werknemers die op het vast te stellen tijdstip al ziek waren blijft de termijn van 13 weken gelden. Voor ziektegevallen die op of na 1 juli 2023 datum ontstaan gaat de termijn van 6 weken gelden.

Geen financiële gevolgen

Het vervallen van de overgangsmaatregel leidt niet tot veranderingen in de uitgaven (werknemersregelingen) en inkomsten (belastingen, premies volks- en werknemersverzekeringen) van de rijksbegroting. Ondanks dat door dit besluit AOW-gerechtigde werknemers minder lang recht hebben op loondoorbetaling bij ziekte of een Ziektewetuitkering leidt dit niet tot veranderingen in de uitgaven van de werknemersregelingen. Normaliter betalen werkgevers premie voor de Ziektewet, maar voor AOW-gerechtigde werknemers is dit niet nodig. UWV verhaalt de ZW-uitgaven voor personen met de AOW-gerechtigde leeftijd namelijk direct op de werkgever.

KO-regeling geldt voor alle ondernemingsactiviteiten samen

 

HR: Alle bedrijfsactiviteiten van de ondernemer moeten voor de toepassing van de KO-regeling gezamenlijk in aanmerking worden genomen.

 

 

Een belastingadviseur is voor de omzetbelasting ondernemer. In 2018 heeft hij op zijn woning zonnepanelen laten installeren. Voor de zonnepanelen doet de ondernemer een beroep op de kleine ondernemingsregeling (KO-regeling). De inspecteur heeft het verzoek van de adviseur om toepassing van de kleineondernemersregeling met de daarbij behorende ontheffing van administratieve verplichtingen afgewezen.

Oordeel hof

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden ( NTFR 2020/3027) is de afwijzing terecht, omdat daarvoor niet alleen de exploitatie van de zonnepanelen in aanmerking moet worden genomen, maar die exploitatie tezamen met de belastingadvieswerkzaamheden.

Oordeel Hoge Raad

Art. 25 Wet OB 1968 knoopt blijkens zijn tekst aan bij de ondernemer. De wettekst noch die van de uitvoeringsbepalingen wijst volgens de Hoge Raad erop dat die ondernemer de mogelijkheid heeft om voor toepassing van de kleineondernemersregeling de door hem verrichte belastbare prestaties toe te rekenen aan ‘afzonderlijke ondernemingen’ en op die ondernemingen de KO-regeling selectief toe te passen. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 25 Wet OB 1968 is ook niet af te leiden dat de mogelijkheid van een dergelijke splitsing is beoogd. De Hoge Raad bevestigt de zienswijze van het hof. Alle bedrijfsactiviteiten van de ondernemer moeten voor de toepassing van de KO-regeling gezamenlijk in aanmerking worden genomen.

Bron: Hoge Raad 27 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:101, 20/03702 

Nieuwe pensioenwet: dit moeten werkgevers geregeld hebben

 

Uiterlijk op 1 juli van dit jaar treedt de nieuwe pensioenwet in werking. Vakbonden, werkgevers en pensioenuitvoerders krijgen vervolgens tot 1 januari 2027 de tijd om de pensioenregelingen aan te passen aan de nieuwe wetgeving. Voor werkgevers die hun pensioenregeling hebben ondergebracht bij een verzekeraar of een ppi houdt dit in dat zij voor oktober 2026 het voorbereidende werk moeten hebben afgerond.

Voor inwerkingtreding van het nieuwe pensioenstelsel is er een cruciaal moment voor de werkgevers. Ze moeten bepalen wat de inhoud wordt van de pensioenregeling. In het nieuwe systeem staat het premiebedrag vast, maar de hoogte van de uitkering wordt variabel. Nu is dat nog omgekeerd: de uitkering staat vast maar niet de hoogte van de premie. De werkgever moet voor 2027 bepalen hoe dit geregeld wordt in de pensioenregeling.

Werkgevers die hun pensioenregeling hebben ondergebracht bij een verzekeraar of een ppi hebben tot eind oktober 2026 om te bepalen welke arbeidsvoorwaarden zij willen bieden in een pensioenregeling

Vier taken bij bepalen arbeidsvoorwaarden

Hoe druk werkgevers het hiermee krijgen hangt af van het feit of de arbeidsvoorwaarden zijn geregeld via een cao. Het meeste werk is er voor werkgevers die hun pensioenregeling hebben ondergebracht bij een verzekeraar of een ppi. Zij hebben tot eind oktober 2026 om te bepalen welke arbeidsvoorwaarden zij willen bieden in een pensioenregeling. Zij hebben daarbij vier belangrijke taken:

  • Opzetten van een pensioenregeling
  • Regelen van het nabestaandenpensioen
  • Al dan niet kiezen voor een eerbiedigende werking (waarbij nieuwe regels alleen gelden voor nieuwe werknemers)
  • Evenwichtige overgang naar het nieuwe pensioenstelsel

Te maken keuzes

De belangrijkst keuzes waar werkgevers voor staan is het bepalen van de ambities (hoeveel pensioen en keuzevrijheid wil je bieden) en de kosten die ze willen maken voor het pensioen van hun personeel. De principiële knoop die werkgevers moeten doorhakken is die over de individuele keuzevrijheid. Valt de keuze op de flexibele premieregeling, waarbij werknemers vrij zijn om een deel van hun pensioenreserve individueel in te vullen? Of komt er een solidaire premieregeling met bijvoorbeeld een verplichte solidariteitsreserve en een collectief beleggingsbeleid?

De Nederlandsche Bank toetst voor de inwerkingtreding de nieuwe pensioenregeling op financiële opzet, verwachte pensioenresultaten en risico’s

Voorbereidend werk

De meeste verzekeraars bieden werkgevers hulp aan bij dit werk. Toch is de regie bij de werkgever. Het is zaak om het voorbereidend werk af te ronden ver voor de deadline van oktober 2026. De Nederlandsche Bank toetst voor de inwerkingtreding de nieuwe pensioenregeling op financiële opzet, verwachte pensioenresultaten en risico’s. Elke werkgever met een bedrijfspensioenfonds moet hiervoor een transitieplan opstellen dat laat zien wat het effect is op elk leeftijdscohort, bijvoorbeeld de groep werknemers tussen 40 en 50 jaar.

Instemming OR

Ook de ondernemingsraad moet instemmen met de nieuwe regeling. Dat betekent dat deze tijdig moeten worden geïnformeerd en de ruimte moet krijgen om de achterban te raadplegen.

CAO

Werkgevers die bij een cao zijn aangesloten hebben het een stuk gemakkelijker. Zij laten het voorbereidende werk over aan de werkgeversvereniging, die de nieuwe pensioenregeling opzet en uitwerkt samen met andere sociale partners. De individuele werkgever heeft daar niet rechtstreeks een stem in. Voor pensioenfondsen ligt de deadline van deze fase op eind 2025.

Voorlichting is een kwestie van goed werkgeverschap

Ook voor deze werkgevers telt dat een goede communicatie met de werknemers belangrijk is, ook al kan niemand in een onderneming er iets aan veranderen. Voorlichting is een kwestie van goed werkgeverschap.

Zzp’ers

Tot slot is er nog de vraag of werkgevers iets moeten met pensioenen voor zzp’ers. Het antwoord is nee. Zolang er geen relatie werkgever en werknemer is, vallen ze buiten elke pensioenregeling van een werkgever.

Bv met alleen dga mag voortijdig LH-aangifte doen

 

Als een bv geen ander personeel heeft dan haar dga’s of hun meewerkende partners en/of kinderen, mag zij de aangifte loonheffingen doen voor een tijdvak dat nog moet beginnen.

 

Bv’s met een of meer dga’s mogen aangifte loonheffingen doen voor aangiftetijdvakken die nog niet zijn begonnen. Daarbij geldt wel als voorwaarde dat in het bedrijf alleen dga’s werken, eventueel met meewerkende echtgenoten en kinderen. Er mag geen ander personeel zijn. Daarnaast mogen de dga’s en meewerkende echtgenoten en kinderen niet zijn verzekerd voor de werknemersverzekeringen. De Belastingdienst heeft een handreiking gepubliceerd met daarin de voorwaarden die daarvoor gelden. Ook wijst de handleiding op bepaalde aandachtspunten en waarmee de bv rekening moet houden.

Later loonheffingen betalen

Als de bv aangifte doet over tijdvakken die nog niet zijn begonnen, kan zij de loonheffingen nog niet meteen betalen. Zij kan de bijbehorende betalingen wel van tevoren bij haar bank klaarzetten. Betalen is mogelijk vanaf dag van het aangiftetijdvak, behalve voor het eerste aangiftetijdvak van het jaar. Die kan een bv pas betalen vanaf 1 februari. De Belastingdienst kan geen betalingen verwerken die eerder zijn gedaan.

Corrigeren van onjuiste aangifte

Mocht de bv een fout hebben gemaakt in de aangifte over een nog te beginnen tijdvak, dan is deze aangifte niette corrigeren met een correctiebericht. De bv zal in die situatie de volledige aangifte opnieuw moeten verzenden, maar dan met de juiste gegevens. Ook moet de bv een nieuwe aanmaakdatum in de aangifte vermelden. De Belastingdienst verwerkt namelijk alleen de aangifte met de meest recente aanmaakdatum.

Bron: Forum Salaris 13 januari 2023

Top 10-wijzigingen 2023 voor werkgever en dga

 

Per 1 januari 2023 zijn er weer tal van wijzigingen doorgevoerd voor de werkgever en de dga. Denk aan de extra verhoging van de WKR en de afschaffing van de doelmatigheidsmarge voor het gebruikelijk loon van de dga. Welke tien wijzigingen springen in het oog?

1. Vrije ruimte WKR voor 2023 omhoog

Per 1 januari 2023 wordt de vrije ruimte binnen de WKR tijdelijk verhoogd naar 3% over de eerste € 400.000 van de loonsom. Over het meerdere van uw loonsom wordt de vrije ruimte 1,18%. Deze verhoging geldt voor één jaar. Vanaf 2024 gaat het percentage naar 1,92% over de eerste € 400.000 van de loonsom.

2. Gebruikelijk loon dga 2023

Het normbedrag in de gebruikelijkloonregeling voor de dga stijgt in 2023 naar € 51.000 (2022: € 48.000). De regeling voor gebruikelijk loon geldt voor iedereen die een aanmerkelijk belang heeft in een vennootschap en ook werk verricht voor diezelfde onderneming. Hetzelfde geldt voor de partner die werk verricht in de vennootschap. Zij moeten in de loonaangifte een salaris opnemen dat ‘gebruikelijk’ is voor de werkzaamheden.
Afschaffen doelmatigheidsmarge
Vanaf 2023 is de doelmatigheidsmarge afgeschaft. Voor de bepaling van de hoogte van het gebruikelijk loon mag de dga daarom niet langer uitgaan van 75% van het loon uit de vergelijkbaarste dienstbetrekking. Vanaf 2023 moet de dga uitgaan van 100% van het loon uit de vergelijkbaarste dienstbetrekking.

3. Verhoging reiskosten- en thuiswerkvergoeding 2023

De vrijgestelde reiskostenvergoeding voor eigen vervoer is dit jaar verhoogd naar € 0,21 per km. Vanaf 2024 bedraagt de vergoeding € 0,22 per km.
Werknemers mogen een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer ontvangen voor de dagen dat zij naar een vaste werkplek reizen. Deze vergoeding kan gegeven worden op basis van de werkelijk gemaakte kilometers, maar u kunt ook een vaste vergoeding toekennen.
Thuiswerkvergoeding
Met ingang van 2023 is de vrijgestelde thuiswerkvergoeding verhoogd naar € 2,15 per dag. De reiskosten- en thuiswerkvergoeding zijn vrijgesteld en komen niet ten laste van de vrije ruimte van de werkkostenregeling.

4. Forse stijging wettelijk minimumloon

Het wettelijk minimumloon stijgt per 1 januari 2023 met maar liefst 10,15%. Daarmee komt het minimumloon voor werknemers van 21 jaar en ouder per maand uit op € 1.934,20. Het minimumloon wordt jaarlijks op 1 januari en 1 juli aangepast aan de cao-lonen. Het minimumloon geldt bij een volledige werkweek. Hoeveel uur dit per week is, verschilt per branche. Dit kan 40 uur zijn, maar sommige branches hanteren een kortere werkweek van bijvoorbeeld 38 of 36 uur. De minimumjeugdlonen bedragen een vast percentage dat afgeleid is van het minimumloon voor werknemers van 21 jaar en ouder. De minimumjeugdlonen stijgen dus ook met 10,15%.

5. Bezwaar tegen een naheffingsaanslag loonheffingen

In een naheffingsaanslag loonheffingen stelt de Belastingdienst naast het te betalen bedrag van de belasting of premies veelal ook andere zaken vast, zoals belastingrente en boete. Vanaf 2023 hoeft u niet meer afzonderlijk bezwaar te maken tegen al die elementen: een bezwaar tegen één element wordt opgevat als een bezwaar tegen alle elementen. Dit geldt ook als u eventueel beroep tegen de uitspraak op uw bezwaar wilt instellen.

6. Rentestop bij naheffingsaanslag loonheffingen

Als u de Belastingdienst verzoekt om een naheffingsaanslag loonheffingen op te leggen of als u een correctiebericht verzendt dat tot een naheffingsaanslag leidt, brengt de Belastingdienst u in bepaalde situaties belastingrente in rekening. Vanaf 2023 berekent de Belastingdienst de belastingrente tot uiterlijk tien weken na ontvangst van uw verzoek, ook als de behandeltermijn langer is.

7. Onbelaste vrijwilligersvergoeding naar € 1.900 in 2023

U kunt vrijwilligers die binnen uw organisatie vrijwilligerswerk verrichten een vergoeding geven die voor de fiscus onbelast is. Deze maximale onbelaste vrijwilligersvergoeding wordt jaarlijks geïndexeerd. De maximale onbelaste vrijwilligersvergoeding is per 1 januari 2023 omhooggegaan naar € 1.900 per jaar.

8. Herstellen van toegepast anoniementarief

U moet het anoniementarief toepassen als een werknemer niet zijn (volledige of juiste) gegevens heeft opgegeven, zoals zijn naam, adres of BSN. Als u in de loop van het jaar alsnog de (volledige/juiste) gegevens ontvangt van uw werknemer, past u vanaf dat moment het reguliere tarief toe. Tot en met 2022 mag u een eerdere inhouding op basis van het anoniementarief niet herstellen. De werknemer kan deze inhouding later verrekenen via zijn aangifte inkomstenbelasting, wat voor hem dan kan leiden tot een teruggaaf.
Vanaf 2023 mag u een eerdere inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen tegen het anoniementarief wel herstellen na ontvangst van de volledige/juiste gegevens. Dit kan alleen in hetzelfde jaar. U moet dan correcties voor de eerdere aangiften van dat jaar verzenden.

9. Normbedragen 30%-regeling

Voor toepassing van de 30%-regeling geldt een aantal voorwaarden. Een van die voorwaarden is dat de werknemer een specifieke deskundigheid heeft die niet of nauwelijks op de Nederlandse arbeidsmarkt te vinden is. Een werknemer wordt geacht te voldoen aan de deze specifieke deskundigheid als de beloning van de werknemer hoger is dan een vastgestelde salarisnorm. De salarisnorm wordt jaarlijks geïndexeerd. Voor 2023 is de salarisnorm vastgesteld op een belastbaar jaarsalaris van € 41.954 (2022: € 39.467). Deze salarisnorm van € 41.954 is exclusief de eindheffingsbestanddelen en dus exclusief de 30%-vergoeding. In de meeste gevallen wordt niet meer specifiek gecontroleerd op schaarste, maar dit gebeurt wel als bijvoorbeeld alle werknemers met een bepaalde deskundigheid aan de salarisnorm voldoen.
Voor werknemers die voor wetenschappelijk onderzoek of onderwijs werken bij een onderzoekinstelling en voor werknemers die arts in opleiding tot specialist zijn, geldt geen salarisnorm. Voor werknemers die instromen en jonger zijn dan 30 jaar en hun masterdiploma hebben behaald, geldt voor 2023 een salarisnorm van € 31.891 (2022: € 30.001). Het masterdiploma moet vergelijkbaar zijn met een masterdiploma in het Nederlandse wetenschappelijk onderwijs.

10. Subsidieregeling praktijkleren

De subsidie praktijkleren is een tegemoetkoming voor de kosten die werkgevers maken voor de begeleiding van een leerling, deelnemer of student. De subsidieregeling liep tot en met studiejaar 2021/2022. Het Ministerie van OCW heeft echter besloten de regeling met één jaar te verlengen. Ook voor het studiejaar 2022/2023 kunt u dus een subsidie praktijkleren aanvragen. U kunt in 2023 een aanvraag indienen vanaf 2 juni 2023 tot vrijdag 15 september 2023 17.00 uur.

Subsidie Elektrische Personenauto Particulieren weer open

 

Particulieren die een nieuwe of gebruikte elektrische personenauto willen aanschaffen, kunnen vanaf januari weer subsidie daarvoor aanvragen.

 

 

Als men voldoet aan de voorwaarden kan men voor de aanschaf of private lease van een nieuwe elektrische auto € 2.950 subsidie aanvragen. Voor een gebruikte auto is de subsidie € 2.000. Op de Autolijst SEPP staan merken en modellen elektrische personenauto’s die mogelijk in aanmerking komen voor de subsidie. De lijst is samengesteld met informatie van importeurs en dealers. RVO controleert onder andere de geregistreerde catalogusprijs van de auto via het kentekenregister van de RDW. Zo bepaald RVO of de auto voldoet aan de voorwaarden van de subsidieregeling. Om in aanmerking te komen voor de subsidie gelden de volgende voorwaarden:

  • Men is een particulier.
  • Men heeft een geldig woonadres in Nederland.
  • In de looptijd van SEPP kan men één keer subsidie krijgen als aan de voorwaarden wordt voldaan.

Eisen overeenkomst

Ten aanzien van de koopovereenkomst gelden de volgende voorwaarden:

  • Men heeft een schriftelijke koopovereenkomst van de aankoop van de elektrische personenauto. Het autobedrijf waar de auto is gekocht, heeft de RDW-erkenning ‘Bedrijfsvoorraad’.
  • De koopovereenkomst staat op naam van de subsidieaanvrager.
  • De koopovereenkomst is gesloten op of na 1 januari 2023.

Voorwaarden aan auto

De voorwaarden ten aanzien van de auto zijn:

  • Het gaat om een nieuwe elektrische auto of in geval van een gebruikte auto is de auto als elektrische personenauto geproduceerd. Hij mag niet zijn omgebouwd tot elektrische auto.
  • De elektrische personenauto staat op of na 1 januari 2023 op naam van de subsidieaanvrager in het kentekenregister. Hij stond eerder ook niet op naam van een persoon met hetzelfde woonadres.
  • De 100% elektrische personenauto heeft een actieradius van minimaal 120 kilometer (WLTP gemeten).
  • De oorspronkelijke nieuwprijs (catalogusprijs) van de elektrische personenauto was op de datum van 1e toelating minimaal € 12.000 en maximaal € 45.000. Deze prijs is inclusief btw, bpm en opties die de fabrikant of importeur aanbracht voor het kenteken is afgegeven. Controleer de catalogusprijs van de gebruikte auto via de RDW-kentekencheck op de site van RDW.
  • Zodra de auto is geleverd, zet de subsidieaanvrager die op naam in het kentekenregister. De auto hoeft nog niet geleverd te zijn als men subsidie aanvraagt.
  • De gekochte gebruikte elektrische personenauto staat minimaal drie jaar op naam. Dit is gerekend vanaf de datum waarop de auto op naam kwam in het kentekenregister. We controleren regelmatig bij de RDW of de elektrische auto nog op naam staat in het kentekenregister. Verkoopt men de auto eerder dan de afgesproken drie jaar? Dan moet men dit melden bij RVO en betaalt men (mogelijk) een deel van de subsidie terug.

Bron: RVO 10 januari 2023

Werkgeversorganisaties: liever eenmalige beloning dan forse loonsverhoging

 

In plaats van een fikse loonsverhoging om de hogere prijzen te compenseren is het beter om met eenmalige beloningen te komen, zeggen de werkgeversorganisaties.

 

 

De gezamenlijke werkgeversverenigingen AWVN, VNO-NCW en MKB-Nederland presenteerden de Arbeidsvoorwaardennota 2023, hun jaarlijkse advies aan cao-onderhandelaars.

De organisaties hebben grote zorgen over de economie. In hun agenda signaleren zij dat de situatie waarin het Nederlandse bedrijfsleven opereert extreem wispelturig is, onder andere door de oorlog in Oekraïne en de daaruit volgende energiecrisis. Na een rap herstel van de coronacrisis die nog maar net achter ons ligt, komt Nederland waarschijnlijk volgend jaar alweer in een economische recessie terecht. Niet alle bedrijven en sectoren zijn in staat om financiële klappen door onder andere fors gestegen inkoop- en energieprijzen, terugbetaling van de coronaschulden en de versnelde verhoging van het minimumloon, op te vangen zonder dat zij schade aan de onderneming of werkgelegenheidsverlies riskeren. De loonruimte moet dus nauwgezet worden bepaald door de situatie in een bedrijf of sector en de loonafspraken moeten daarbinnen passen. Ook kunnen cao-partijen afspreken hoe arbeidsvoorwaarden meebewegen bij grote mee- of tegenvallers.

Eerder concludeerden economen van De Nederlandsche Bank dat er nog geen risico is op een loon-prijsspiraal en dat er ruimte is voor een sterke loongroei. FNV-voorzitter Tuur Elzinga noemde op twitter het advies ‘een leugenachtig verhaal’.

Bron: VNO-NCW, 13 december 2022 en NOS.